Na de blokfluitopleiding óf als je in groep 6 of hoger zit, kun je starten met muzieklessen op een instrument. Wij leiden leerlingen op voor alle instrumenten die in het harmonieorkest en in de drumband bespeeld worden. De keuze van het instrument wordt in overleg met de leerling, docent en opleidingscommissie bepaald. Het instrument wordt door de vereniging beschikbaar gesteld, dat betekent dat er in bepaalde mate rekening wordt gehouden met welke instrumenten beschikbaar zijn en wat voor het orkest van belang is. Het instrument is eigendom van de vereniging en wordt in bruikleen verstrekt.
Hout, koper of slagwerk?
Bij de harmonie kun je kiezen voor een hout-, koper- of slagwerkinstrument. Hieronder vind je per instrument een korte beschrijving en kun je het geluid van het instrument beluisteren. Wanneer je vanuit de blokfluitgroep start op een instrument, krijg je daar de kans om verschillende instrumenten uit te proberen. Wil je meteen op een instrument starten, kom dan gerust een keer langs op onze repetitie op maandagavond vanaf 20.00 uur in De Wingerd. We vertellen je graag meer over de mogelijkheden.
De voorgangers van de klarinet waren de horlepijp en de doedelzak. De naam stamt af van het Italiaanse woord “clarinetto”, dat trompetje betekent. Er zijn verschillende soorten klarinetten, zoals de sopraanklarinet, de esklarinet, de basklarinet en de besklarinet. In het harmonieorkest maken we voornamelijk gebruik van de besklarinet, maar we maken ook gebruik van de basklarinet. Het geluid van een klarinet wordt geproduceerd door te blazen op een riet, waardoor het riet tot trilling wordt gebracht. Dit zorgt voor een mooie klank. Door het indrukken of loslaten van de kleppen, kun je op dit instrument verschillende tonen maken.
Vroeger werden dwarsfluiten van hout gemaakt, waardoor ze bij de houtinstrumenten horen. Tegenwoordig zijn ze meestal gemaakt van metaal. De dwarsfluit is een holle buis met gaten en kleppen. De kleppen zorgen ervoor dat de gaten in de buis van het instrument afgesloten kunnen worden, waardoor je verschillende tonen kunt maken. De dwarsfluit wordt bespeeld door over het mondstuk heen te blazen. Je blaast de lucht op de rand, zodat de luchtstroom in twee stromen wordt gesplitst. Een gedeelte van de lucht gaat in de buis, het andere gedeelte gaat over de rand heen. Zo ontstaat de toon. Bij het spelen houd je de rechterhand achter de fluit en de linker ervoor. De fluit houd je altijd met het lange stuk naar de rechterkant.
Dit instrument werd rond 1840 uitgevonden door Adolphe Sax. Deze Belg vond 9 verschillende saxofoons uit, waarvan er nu nog 8 bestaan. Van deze 8 worden er slechts 3 gebruikt in een harmonieorkest (altsaxofoon, tenorsaxofoon en baritonsaxofoon). Hoewel het instrument van koper is gemaakt, valt het toch onder de groep van de houtblaasinstrumenten. Dit komt omdat het geluid gemaakt wordt door middel van een riet, hetzelfde als bij de hobo en klarinet. Door de gaten die in de “body” zitten af te sluiten met de kleppen, kun je verschillende tonen spelen. Hoe meer gaten afgesloten, hoe langer de weg van de lucht door het instrument, hoe lager de toon is.
De hobo hoort bij de familie van de houten blaasinstrumenten. De moderne uitvoering heeft een aangename klank, die vooral wordt gebruikt als solo-instrument voor korte, ritmische effecten. Net zoals bij de klarinet, wordt het geluid van de hobo opgewekt door een riet. Bij de hobo gaat het echter om een dubbel rietblad. De hobo bestaat uit drie delen, die samen een buis van ruim 60 centimeter vormen.
De fagot is een houten blaasinstrument met een dubbel riet. Dit is een dubbel gebogen stuk riet (vandaar de naam dubbelriet-instrument) waar de lucht doorheen wordt geblazen. De fagot is de bas van de houtblazerssectie in een orkest.
Om geluid uit het instrument te krijgen, moet je net zoals bij de hobo, lucht door het riet blazen. Hierdoor breng je het riet in trilling. Zo ontstaat een toon.
Kleppen zorgen ervoor dat de gaten, die in de buis van het instrument zijn geboord, afgesloten kunnen worden. Door het indrukken of loslaten van deze kleppen, kun je op dit instrument verschillende tonen maken. De naam fagot komt oorspronkelijk uit de Italiaanse taal (fagotto = bundel). Omdat het instrument een lengte heeft van bijna 3 meter, hebben de bouwers het dubbelgevouwen. Vandaar de naam bundel.
Het enig andere familielid, de contrafagot klinkt een octaaf lager en is hiermee de laagst klinkende houtblazer. De contrafagot is 5 meter lang, wordt 2x gebogen en staat op de grond.
De eerste trompetten zijn al duizenden jaren oud en over de hele wereld terug te vinden. Het doel van de “oude” trompetten was het geven van signalen en zeker niet om muziek te maken. Ze werden gemaakt van hout, klei en later ook van metaal. Het waren meestal lange buizen, soms recht en soms gebogen, met een licht uitlopende beker. Door lucht in deze buizen te blazen en met de lippen te vibreren, gaat de lucht in de buis trillen en hierdoor ontstaat het geluid. Door de lippen meer of minder te spannen, kan de toon worden veranderd. De huidige orkesttrompetten, gemaakt van koper, worden sinds het begin van de 19e eeuw gemaakt. Deze trompet heeft ventielen, waardoor samen met de lipspanning alle noten kunnen worden gespeeld.
Een hoorn is gemaakt van een bijna 4 meter lange zilveren of koperen pijp, gedraaid in een cirkelvorm. Vroeger werd de hoorn voornamelijk bij de jacht gebruikt, waarbij het instrument werd gemaakt van de hoorns van dieren. De hoorn behoort tot de koperinstrumenten en staat bekend om zijn warme, volle klank, hoewel hij ook hogere tonen kan bereiken. De linkerhand wordt gebruikt om de hoorn te bespelen, de rechterhand is nodig om de toon in de beker aan te passen.
De voorloper van de bariton is net zo oud als de trompetten. Door langere en grotere buizen toe te passen kon er een lagere toon worden gespeeld. Adolphe Sax (zie saxofoon) vond niet alleen de saxofoon uit, maar ontwikkelde ook de saxhoorns (de vroegere benaming van de bariton). In het begin van de 19e eeuw werden er ventielen toegevoegd, waardoor de bariton en bastuba ontstond. De bariton is kleiner dan de bastuba, waardoor de weg die de lucht moet afleggen korter is en dus een hoger geluid ontstaat dan bij de bastuba.
De trombone is een koperen blaasinstrument. De buis van de trombone is vergeleken met een trompet langer, het mondstuk is groter en de beker is wijder. Het instrument kan daardoor lager spelen. De verschillende tonen ontstaan door het in- en uitschuiven van de beweegbare buis (de schuif). Elke stand van de buis noemt men een positie. De uitschuifbare buis is ongeveer 60 cm lang, en schuift over een andere buis die in het instrument zit. Als je trombone gaat spelen, houd je de trombone in je linkerhand en beweeg je de uitschuifbare buis met de rechterhand. Als de buis uitgeschoven wordt, wordt het instrument groter en krijgt het een lagere klank. Andersom wordt het instrument korter en de klank hoger.
Sommige orkesten hebben twee soorten bassen. De bastuba, meestal gewoon bas genoemd, is een blaasinstrument en de strijkbas een snaar instrument.
De voorlopers van de bariton en blaasbas, zijn net zo oud als de trompetten. De langere en grotere buizen toe te passen kon er een lagere toon worden gespeeld.
De Belg Adolphe Sax (zie saxofoon) vond niet alleen de saxofoons uit, maar ontwikkelde ook de saxhoorns (de vroegere benaming voor deze instrumenten). Hij paste in het begin van de 19e eeuw bij deze instrumenten de ventielen toe die ook bij de orkesttrompetten werden gebruikt.
Zo ontstonden de bariton, (bas)tuba. In 1835 werd de eerste bastuba gepresenteerd, het werd een groot succes. Het instrument werd meteen opgenomen in de symphonie-orkesten om hiermee het fundament van de muziek te maken, net zoals bij het harmonie-orkest.
De kleine trom wordt bespeeld met houten stokken. De kleine trom heeft aan de onderkant een matje met snaren die door een mechaniek tegen het vel kunnen worden gespannen waardoor een ratelend geluid ontstaat. Bekkens lijken een beetje op grote pannendeksels, en zijn van koper of messing gemaakt. Bekkens waren al in gebruik in Egypte in de 8e eeuw voor Christus! Ze werden weinig gebruikt in het westen tot de tweede helft van de 18e eeuw, toen “Turkse” muziek in Europa werd geïntroduceerd. Sindsdien zijn ze een onmisbaar deel van het orkest geworden. Je kunt er twee tegen elkaar slaan (slagbekkens) of je kunt er met een stok op slaan (hangend bekken). De grote trom is inderdaad ook de grootste van alle trommels in het orkest. Hij werd pas echt gebruikelijk in de 18e eeuw. Omdat het zo groot en zwaar is zit de grote trom op een standaard, en moet je het staand bespelen. De grote trom maakt een heel laag geluid, maar wordt niet gestemd op een exacte toonhoogte, zoals een pauk. De stok waarmee je speelt heet een knuppel. Het drumstel is een verzameling van ritmische slagwerkinstrumenten; grote trom (bass-drum), kleine trom (snare), bekkens (hiat), toms. Deze instrumenten zijn zo geplaatst dat de slagwerker (de drummer) vanaf achter het drumstel alle slagwerkinstrumenten kan bespelen.
Naast de ritmische slagwerkinstrumenten, zijn er bij het slagwerk ook instrumenten die een duidelijke melodie kunnen voortbrengen. De xylofoon is er hier een van. De xylofoon bestaat uit een reeks houtblokken (Xylos is Grieks voor hout), die we toetsen noemen. Ze zitten op een standaard, en lijken op reuze pianotoetsen. Onder elke toets hangt een buis die de klank versterkt. Je speelt er op door op de houtblokken te slaan met stokken – soms met twee, maar soms worden ook vier stokken gebruikt met twee handen. Andere leden van het melodisch slagwerk zijn: klokkenspel, vibrafoon, marimba en buisklokken. Een pauk is een grote, bolle trommel van koper. Je speelt er op met stokken – soms van hout, maar vaak met zacht vilt aan de uiteinden. De eerste pauken dateren van de 14e en 15e eeuw (in de riddertijd, dus!). Ze werden gespeeld in paren, aan beide kanten van een paard gehangen. In de 17e eeuw begonnen ze in de kerk gebruikt te worden, en kort daarna namen ze een plaats in orkesten. Pauken zijn de belangrijkste slagwerkinstrumenten in het symfonieorkest. Pauken kunnen door middel van stemschroeven of een pedaal, perfect worden afgesteld zodat ze dezelfde toonhoogte hebben als het orkest. Een paukenist bespeelt minstens twee, maar ook vaak vier of vijf pauken!